Les adjectifs démonstratifs:
Tout(e) seul(e):
Lees eerst onderstaande zinnen door:
- Ce livre est très beau.
- Cette dame est très jolie.
- Ces livres sont très beaux.
- Ces dames sont très jolies.
- Cet homme est fantastique.
- Cet ami parle français.
- Cette amie regarde la télé.
Beantwoord de volgende vragen in je schrift:
1. Vertaal de zinnen 1 tot en met 7.
2. Welke overeenkomst hebben ce/cette/ces/cet ?
3. Geef het verschil tussen ce/cette.
4. Welke overeenkomst hebben zin 3 en zin 4?
5. Welk verschil hebben zin 3 en 4?
6. Wanneer gebruik je cet? (geef twee redenen)
7. Waarom wijkt cette amie hier af van de zinnen 5 en 6?
Je bespreekt de antwoorden met je docent
En groupe:
1. Maak nu samen met je groepje een schema van de adjectifs demonstratifs waaruit blijkt dat je begrijpt wanneer je welke vorm precies moet
gebruiken.
Tout(e) seul(e):